-
1 jealousy
n. jaloersheid; afgunst; ijverzuchtig; oplettend[ dzjelləsie]1 jaloersheid ⇒ afgunst, jaloezie2 (overdreven) waakzaamheid ⇒ nauwlettendheid, bezorgdheid♦voorbeelden: -
2 jealousy for
jealousy for -
3 worry
n. zorg; bezorgdheid; bron van zorgen; het scheuren van vlees (bij honden)--------v. bezorgd maken; zich bezorgd maken; lastig vallen; verscheuren van vlees (bij honden); vooruitgaan bij inspanningworry1[ wurrie] 〈meervoud: worries〉♦voorbeelden:————————worry2〈 worried〉1 〈+about/over〉zich zorgen/ongerust maken (over)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 lastig vallen ⇒ hinderen, storen♦voorbeelden:the rain doesn't worry him • de regen deert hem nietworry oneself (about) • zich zorgen maken (om)you'll worry yourself to death • je maakt je veel te drukworry someone for • bij iemand zeuren om -
4 concern
n. bezorgdheid; interesse; onderneming, fabriek; conglomeraat--------v. zich bezig houden met; bezorgd makenconcern1[ kənsə:n] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 aangelegenheid ⇒ belang, interesse2 (be)zorg(dheid) ⇒ begaanheid, (gevoel van) betrokkenheid3 bedrijf ⇒ onderneming, firma♦voorbeelden:1 your drinking habits aren't my concern/are no concern of mine • uw drinkgewoonten gaan mij niet aan/zijn mijn zaak nietlook at someone in concern • begaan/zorgelijk naar iemand kijkenpaying concern • winstgevend/rendabel bedrijf4 have a concern in a business • aandelen/een belang hebben in een zaak————————concern2〈 werkwoord〉1 aangaan ⇒ raken, van belang zijn voor2 betreffen ⇒ gaan/handelen over3 met zorg vervullen ⇒ dwars zitten, verontrusten♦voorbeelden:where money is concerned • als het om geld gaatso/as far as your role is concerned • wat uw rol aangaatas far as I'm concerned • wat mij betreft, voor mijn part4 be concerned/concern oneself about/in/over/with something • zich ergens mee bezighouden/voor inzetten/zorgen om maken -
5 uneasiness
n. onbehaaglijkheid♦voorbeelden: -
6 fear
n. angst; bedreiging; zorg, bangheid; bezorgdheid--------v. bang zijn; angstig zijn; zich zorgen maken; benauwd zijn; opzien tegenfear1[ fiə] 〈 zelfstandig naamwoord〉♦voorbeelden:1 without fear or favour • rechtvaardig, onpartijdigfor fear of • uit vrees datin fear and trembling • met angst en bevengo in fear of • bang zijn voor〈 informeel〉 no fear • beslist niet, geen sprake vanput the fear of God into someone • iemand goed bang maken————————fear2II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 vrezen ⇒ bang zijn voor, duchten2 vermoeden ⇒ een voorgevoel hebben van, vrezen♦voorbeelden:
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский